Het is onvoorstelbaar, ooit werd er in Nederland een politieke aanslag gepleegd, niet gericht op een persoon, maar op een stad.
De tachtigjarige oorlog eindigde met het sluiten van de vrede van Munster in 1648. Bijna de gehele bevolking van de Nederlanden haalde opgelucht adem op een klein aantal oorlogszuchtigen na. Dat bleek al in 1649 toen de Staten-Generaal van plan was het leger op vredessterkte te brengen. Het gewest Holland wilde vooral buitenlandse troepen afdanken en Nederlandstalige troepen behouden. Een logische wens, geen enkel Europees land bezat zo’n enorm vreemdelingenlegioen bestaande uit onbetrouwbare huurlingen. De dwarsligger was vooral de 23 jarige stadhouder Willem II. Deze jongeling, nog nat achter zijn oren, wilde de oorlog tegen Spanje hervatten samen met een ander kind, de 12 jarige koning van Frankrijk. Laatstgenoemde werd berucht als zonnekoning en veroorzaker van het Rampjaar in 1672. Willem II had nog een reden om zijn Duitssprekende huurlingen aan te houden. Zijn soortgenoten kon hij beter verstaan en eventueel inzetten tegen de burgers van de Republiek. Dat was precies wat Willem II deed op het moment dat het gewest Holland ten slotte weigerde het enorme leger te financieren. Vooral het rijke Amsterdam hield het been stijf. Te samen met zijn hofkliek besloot hij Amsterdam een lesje te leren door het te bezetten.
Stadhouder Willem II had de aanslag tot in de kleinste bijzonderheden toe, op papier gezet en geregeld. In stilte had hij zijn huurlingen onder verschillende voorwendsels bijeen gebracht. De troepen stonden onder bevel van de Friese stadhouder Willem Frederik, die zich van Den Haag naar Abcoude begaf. Hier was de uitvalbasis gepland van waar Amsterdam in het geheim overrompeld zou worden.
De lagere commandanten wisten wel waar in de morgen van 20 juli de plaats van samenkomst was, echter niet wat het uiteindelijke doel was van de operatie. Ze volgden de opgedragen route, die een week te voren door officieren was verkend. Volgens de planning zou de ruiterij de nacht van vrijdag op zaterdag via Hilversum optrekken. Om problemen te voorkomen hadden de verkenners een Hilversumse barbier omgekocht. Deze man woonde aan de rand van de hei en zou in de afgesproken nacht een lantaarn als lichtbaken plaatsen. Het hoe en waarom werd hem uiteraard niet verteld. Die nacht stormde en regende het vreselijk. Het was bovendien pikkedonker. De barbier meende dat niemand met dat hondenweer over de hei zou gaan en plaatste geen lantaarn.
Zo kwam het dat ritmeester Mom met zijn ruiterij niet alleen verdwaalde op de Hilversumse heide, maar ook verzuimde zijn marsdoel geheim te houden. Zo kon het gebeuren dat de Hamburger Postrijder tussen de verdwaalde ruiterij terecht kwam. Mom, niet op de hoogte van het complot, liet postbode Evert Lambertsz ongemoeid naar Amsterdam vertrekken. Onderweg stelde hij de zwaarlijvige baljuw Gerard Bicker op de hoogte, die overhaast het Muiderslot ontvluchtte. De kletsnatte postrijder voelde daarna nog meer nattigheid en meende dat de afgedankte huurlingen naar Amsterdam trokken om de rijke stad te gaan plunderen. Die mening hadden ook een groot aantal plattelanders uit de omgeving. Bepakt en bezakt verschenen ze voor de stadspoorten en wilden binnen de wallen beschutting zoeken tegen het vele soldatenvolk dat overal rondspookten.
De postbode had moeite om in contact te komen met het stedelijk bestuur. In die tijd kende de stad enkele burgemeesters, waarvan de meesten lieten weten ”of van huys of kranck of doodt sijnde”. Burgemeester Andries Bicker stond er alleen voor en nam maatregelen. Trommels roffelden en men riep de schutters op zich met hun geweer te melden bij hun vendel. De kanonnen werden de wallen opgesleept en de bruggen opgehaald. De vroedschap bood tien stuiver per dag aan burgers die bijdroegen aan de verdediging. Bovendien stak men de dijken rond de stad door.
Inmiddels was de Friese stadhouder Willem Frederik de stad genaderd op een kanonschotafstand van de vestingwallen. Hij betrok zijn hoofdkwartier in de hoeve Welna. Zijn spionnen vertelden hem dat de stad in staat van verdediging was gebracht. Het plan de stad bij verassing en zonder geweld te bemachtigen was mislukt. Er werd een afgezant naar het stadsbestuur gezonden met een brief van de Hollandse stadhouder Willem II.
De brief begon beleefd:
‘Erntfeste, Voorsienige, seer Discrete bysondere goede Vrienden.‘Lestmael in u Stadt sijnde, voor den dienst van 't Landt, sijn wy soo vreemdt van U.L. bejegent geweest, dat om diergelijcke niet meer onderworpen te wesen, hebben Graef Willem van Nassauw met sijn by-hebbende Troupes in U.L. Stadt willen schicken, met ordre, om alles daer in ruste en stilte te houden, op dat het ghene wy U.L. noch voor te dragen hebben, den dienst van 't Landt raeckende, ons niet door eenighe qualijck geintentioneerde en kome belet te worden. Daer toe wy dan van U.L. begeeren de goede kant te willen houden. En ons hier op verlatende, bevelen wy U.L. in de protectie des Alderhoochsten, ende verblyven
U.L. goede Vrient, G.P. d' Orange. .
Aanvankelijk leek het stadsbestuur voet bij stuk te houden. Het betuur was echter onderling verdeeld, de baanjesjager roken hun kansen. Op 3 augustus werd er een verdrag gesloten tussen Willem II en het bestuur van de stad. Bicker kreeg de zwarte piet toegespeeld en werd als burgemeester ontslagen. De voornaamste punten van de onderwerping kwamen op het volgende neer:
1. Amsterdam zou door zijn afgevaardigden ter Staten-vergadering laten stemmen voor de laatste voordracht van de prins omtrent het afdanken van het krijgsvolk.
2. De Prins zou, even als zijn voorzaten, in de Vroedschap ontvangen worden.
3. Het krijgsvolk zou vertrekken en de stad zou de in dienst genomen manschappen afdanken.
4. Al het gebeurde zou vergeten worden.
Tot grote oplichting van alle vredelievenden overleed de jonge onbezonnen Willem op 6 november 1650 aan de kinderpokjes. De oorlogsdreiging was daarmee voorkomen.
_____________________________________
F.J.J. de Gooijer
_____________________________________
_____________________________________
Tijdgenoten legden de aanslag als volgt vast:
Op den 30 Julij 1650, is sijn Hoegheijt d’Heere Prinse van Oranghe etc., met een groote partije ruijters ende soldaetten (bij hem uijt verscheijden garnesoenen gelicht) voor de Stadt van Amsterdam gecomen, ende soo na beset als doenlijck was, tenderende omme de selve tot gehoersaemheijt te brenghen alsoo daer onlusten waren, tussen de provincis Hollandt ende de andere, sulcx dat die van Amsterdam genoetsaeckt waren alle haer sluijsen te openen. Ja dat meer is den Zeedick door te steecken, omme het watter inne te laeten, te beletten dat sijn gemelde hoegheit haer Stadt niet soude naerderen, die hem rontom aen verscheyden quaerthen hadden verdeelt, is naer vijf daghen belegeringh met accort daer weder van daen getrocken
Bron: Stad en lande archief inv. 60 Memoriael van alderhande stucken toeserende de Stad Naarden en de dorpen van Goijlandt. Fo 47
________________________________
Opmerking:
Vergeet niet het stukje Geschiedvervalsing te lezen. De Godelindeschool te Naarden vond het in 1976 nog nodig stadhouder Willem II in bescherming te nemen. In het stukje over Gerard Bicker staat '' een vijandelijke legertroep'' , terwijl er bedoeld werd het Staatse huurleger van Willem II.
_________________________________
F.J.J. de Gooijer
startpagina: http://gooijer.nl.jouwpagina.nl